Coronacrisis en arbeidsmarkt

De corona epidemie schudde de wereld door elkaar. Lockdowns, tijdelijke sluitingen, beperkingen van internationaal verkeer en andere maatregelen zorgden in bepaalde delen van de economie voor een sterke daling van de werkgelegenheid. In zowat alle thema’s waarover de RSZ statistieken opstelt kwam de impact van de Covid-crisis tot uiting. In dit bericht wordt op basis van de verschillende RSZ-statistieken de balans opgemaakt, 3 jaar na de start van de corona-epidemie. De cijfers in dit bericht bestrijken de periode vanaf begin 2020 tot halverwege 2022. We kiezen voor deze periode omdat vanaf medio 2022 de coronacrisis in België grotendeels achter ons lag en de maatregelen waarmee de arbeidsmarkt werd ondersteund, werden stopgezet. De periode tweeëneenhalf jaar tussen het eerste kwartaal van 2020 en het tweede kwartaal van 2022 worden vergeleken met het laatste pré-corona jaar, 2019.

Loontrekkende tewerkstelling

De driemaandelijks tewerkstellingsstatistieken geven een globaal beeld van de arbeidsmarkt in België aan de hand van 3 indicatoren: aantal arbeidsplaatsen (jobs), tewerkgestelde werknemers (personen met een job) en het arbeidsvolume uitgedrukt in voltijdsequivalenten. Deze publicaties, waarin u ook de cijfers kunt vinden die in dit eerste hoofdstuk worden gepresenteerd, vindt u hier.

Figuur 1 en 2 laten – met name in 2020 – goed de verschillen zien tussen de evoluties in het aantal arbeidsplaatsen en het arbeidsvolume. De tijdelijke werkloosheid bood werkgevers de mogelijkheid om personeel in dienst te houden, maar ze in tijdelijke werkloosheid te zetten. Hierdoor bewoog het arbeidsvolume redelijk flexibel op de golven van de coronacrisis en de socio-economische maatregelen, terwijl in het aantal arbeidsplaatsen op het eerste zicht minder prominente veranderingen waarneembaar zijn.

De tewerkstelling kent in 2022 een sterke stijging ten opzichte van de voorgaande jaren. De impact van Corona op de tewerkstelling lijkt achter ons te liggen. In 2022/2 laten zowel de aantallen arbeidsplaatsen (+ 3,85%) als de aantallen voltijdsequivalenten (+ 2,37%) een groei zien ten opzichte van hetzelfde kwartaal in 2019.

Sectoren

De corona-epidemie en meer specifiek de sanitaire maatregelen die genomen werden om de risico’s voor de volksgezondheid zoveel mogelijk te beperkten, hebben niet in alle sectoren een zelfde impact gehad. Op verschillende momenten werden bijvoorbeeld de winkels en horeca tijdelijk gesloten en was reizen moeilijker. In andere activiteitstakken, zoals bijvoorbeeld in de industrie, bouw, schoonmaak, moesten aanpassingen aan de werkplek gebeuren om een zo veilig mogelijke werkomgeving te waarborgen. In de figuren 3 en 4 worden vier grote, overkoepelende sectoren onderscheiden.

Afgaand op Figuur 3, waarin het aantal arbeidsplaatsen per hoofdsector wordt weergegeven, lijkt de economische disruptie in 2020 en 2021 mee te vallen. Op de schommelingen in de lijn van de commerciële dienstverlening na, zijn er eigenlijk geen grote afwijkingen zichtbaar. Zoals we eerder al bespraken, is het beeld echter helemaal anders wanneer wordt gekeken naar het arbeidsvolume. Dit wordt geïllustreerd in Figuur 4.

De bovenstaande figuur laat zien dat het arbeidsvolume in verschillende sectoren heel verschillend evolueerde tijdens de corona periode. Niet alleen de impact van de maatregelen op de werkgelegenheid in de begindagen van de coronaperiode verschilt, ook de mate en de termijn van het herstel laten verschillen zien. In alle 4 hoofdsectoren is het arbeidsvolume in het tweede kwartaal van 2022 weer op of boven het niveau van dezelfde periode in 2019, maar de weg daar naartoe verschilt per sector.

De commerciële dienstverlening werd in 2020 zowel in absolute als relatieve aantallen het zwaarst getroffen. Hierin zitten bijvoorbeeld de groot- en kleinhandel (9,1% minder arbeidsvolume ten opzichte van 2019), de horeca (-41,7%) en de administratieve en ondersteunende diensten, met daarin de uitzendsector (-13%). Voor de sector als geheel was het arbeidsvolume in het vierde kwartaal van 2021 weer op het niveau van 2019, maar tussen deelsectoren waren er grote verschillen. Enkelen herstelden zich al in de loop van 2020, maar met name de horecasector droeg nog lang de gevolgen van de sluitingen en de reisbeperkingen. Pas in het tweede kwartaal van 2022 bereikte het arbeidsvolume hier het niveau van hetzelfde kwartaal in 2019.

In de niet-commerciële dienstverlening waren het opvallend genoeg de sectoren van de gezondheidszorg en de maatschappelijke dienstverlening die in 2020/2 een terugval in arbeidsvolume zagen. Deze was in belangrijke mate toe te schrijven aan tijdelijke werkloosheid als gevolg van sanitaire maatregelen bij beschutte en sociale werkplaatsen. Er volgde echter een snel herstel en daarna een lichte toename van het arbeidsvolume; in het tweede kwartaal van 2022 lag het arbeidsvolume bijna 4% boven dat in 2019/2. In sommige sectoren was er slechts een kleine rimpeling in het arbeidsvolume. Dit was bijvoorbeeld zo in de overheidssector en het onderwijs. De sector kunst, amusement en recreatie daarentegen, werd zwaar geraakt door de maatregelen. Hier duurde het tot het tweede kwartaal van 2022 voordat het arbeidsvolume weer gestegen was tot het niveau van 2019.

In de industrie en bouw was in het tweede kwartaal van 2020 het arbeidsvolume 15,6% kleiner dan in hetzelfde kwartaal in 2019; over het hele jaar bleef het arbeidsvolume 6,2% kleiner dan het jaar ervoor.

De landbouwsector is een uitzondering op de algemene regel dat de werkgelegenheid daalde; in geen enkel kwartaal tussen 2020/1 en 2022/2 was het arbeidsvolume hier kleiner dan in hetzelfde kwartaal in 2019.

Type prestaties

Het is interessant om de impact van de corona-epidemie en de socio-economische maatregelen te bekijken per type arbeidsregime. We zien grote verschillen tussen werknemers die voltijds, deeltijds of volgens een speciaal regime werken. In figuur 5 wordt dit geïllustreerd door het arbeidsvolume in elk kwartaal vanaf 2020/1 procentueel af te zetten tegen dat in hetzelfde kwartaal in 2019.

Het arbeidsvolume van voltijds tewerkgestelden leed naar verhouding het minst onder de maatregelen, het verlies was hier het kleinst tijdens de coronacrisis. Voor deze groep kwam ook het eerst een herstel. In het derde kwartaal van 2021 was hun arbeidsvolume gestegen tot boven het niveau van het derde kwartaal van 2019. Voor de deeltijdse werknemers duurde het tot het eerste kwartaal van 2022 voordat zij terug op het niveau zaten van 2019. Het arbeidsvolume voor werknemers in speciale arbeidsregimes (bijvoorbeeld gelegenheidsarbeid of flexi-jobs) maakte een grilligere ontwikkeling door. Hierop komen we later terug.

Geslacht

We lieten al zien dat de coronamaatregelen verschillende effecten hadden in verschillende economische sectoren. Maar welke personen in de periode 2020-2022 hun tewerkstelling het meest moesten terugschroeven, laten we zien in de evolutie van de tewerkstelling per geslacht.

Figuur 6 laat zien dat het aantal arbeidsplaatsen voor zowel mannen als vrouwen al in het eerste kwartaal van 2020 zakt ten opzichte van het eerste kwartaal in 2019. Het aantal mannelijke arbeidsplaatsen, zakt echter relatief verder dan het aantal vrouwelijke en blijft ook de volgende 2 jaren onder dat niveau. Voor zowel mannen als vrouwen geldt dat het aantal arbeidsplaatsen in het eerste kwartaal 2021 weer op het niveau van 2019 komt. In het tweede kwartaal van 2022 ligt het aantal arbeidsplaatsen voor mannen en vrouwen respectievelijk 3,6% en 4,1% hoger dan in het tweede kwartaal van 2019.

In het arbeidsvolume is een gelijkaardige trend waar te nemen. Hier is wederom te zien dat, dankzij de maatregel van tijdelijke werkloosheid, het arbeidsvolume zich snel kan aanpassen aan de omstandigheden, terwijl het aantal arbeidsplaatsen stabieler blijft. Het verlies in arbeidsvolume in de coronaperiode was groter bij mannen dan bij vrouwen. Het herstel ging ook sneller bij vrouwen dan bij mannen.

Leeftijd

De figuren 8 en 9 geven een inzicht in de evolutie van de tewerkstelling per leeftijdsklasse. We constateren dat de coronaperiode vooral een impact heeft gehad op de jongste en oudste leeftijdsklassen. De leeftijdsklassen daartussenin hebben vaker een stabieler dienstverband, waardoor de maatregelen hen gemiddeld minder raakten.  Dit is het meest zichtbaar in figuur 9, waar het arbeidsvolume in VTE wordt weergegeven in relatie tot het arbeidsvolume in hetzelfde kwartaal in 2019.

Voor alle leeftijdscategorieën is er in het tweede kwartaal van 2020 een daling zichtbaar ten opzichte van 2019/2, maar voor de werknemers jonger dan 25 en de 65-plussers is deze daling het sterkst. Een van de redenen hiervoor is dat deze twee groepen vaker werken in speciale tewerkstellingstypes (zie hierboven), die vooral worden toegepast in coronagevoelige sectoren.

Wat het herstel betreft, zien we dat er voor de jongste leeftijdsklasse ook meer tijd nodig is geweest om hun arbeidsvolume weer op het niveau van 2019 te krijgen. De opvallend sterke, relatieve stijging van het aantal arbeidsplaatsen en het arbeidsvolume bij 65-plussers is voor een belangrijk deel te wijten aan de toegenomen flexi-arbeid onder gepensioneerden.

Regio

Voor de geografische indeling van de tewerkstelling zijn meerdere invalshoeken mogelijk. In onze arbeidsmarktanalyses – loontrekkende tewerkstelling wordt de indeling volgens woonplaats van de werknemer opgenomen. Daarnaast echter biedt de RSZ ook gedecentraliseerde statistieken aan. Deze statistieken wordt de tewerkstelling verdeeld naar plaats van tewerkstelling aan de hand van de lokalisatie van de vestigingseenheden waar (of van waaruit) de werknemers werken. Het beeld van de lokale arbeidsmarkt volgens woonplaats of plaats van tewerkstelling verschilt sterker naarmate de pendelbewegingen er sterker zijn. Op niveau van de Gewesten komt het verschil in benadering het sterkst naar voren in het Brussels Gewest, en dit geldt ook voor de impact van de coronacrisis.

In de grafiek hieronder wordt de relatieve evolutie van het aantal arbeidsplaatsen weergegeven naar het gewest van de vestigingseenheid waar de werknemers tewerkgesteld zijn. Globaal worden tot aan het tweede kwartaal 2021 in de drie gewesten dezelfde bewegingen gemaakt. Een zware impact in 2020 met vanaf het eerste kwartaal van 2021 een duidelijke opleving die in het Waals Gewest iets sterker is dan binnen het Vlaams en Brussels Hoofdstedelijk gewest. Vanaf het derde kwartaal 2021, met een heropflakkering van de coronacrisis, loopt de evolutie wat verder uit elkaar: de tewerkstelling in het Waals Gewest hield beter stand, en vooral in het Brussels Gewest was de impact op het aantal arbeidsplaatsen groter (ter herinnering: het effect van de coronamaatregelen op het aantal arbeidsplaatsen is vooral uitgesproken in sectoren met veel zeer tijdelijke tewerkstelling).

In figuur 11a wordt de evolutie van het arbeidsvolume in VTE weergegeven per gewest van de plaats waar gewerkt wordt, in vergelijking met hetzelfde kwartaal in 2019.

Hier constateren we dat de tendensen binnen de 3 gewesten gelijkaardig zijn. De grootste, relatieve terugval in het tweede kwartaal van 2020 werd gemaakt in het Waals gewest, terwijl die in het Brussels hoofdstedelijk gewest op het eerste zicht het meest beperkt bleef. In het laatste kwartaal van 2021 lag het arbeidsvolume in 2 van de 3 de gewesten hoger dan in het referentiekwartaal. In Vlaanderen en Wallonië is het verschil 1% met 2019/4, in Brussel wordt het niveau van 2019/4 net niet gehaald.

Dit wat afwijkende beeld wordt verklaard door de specifieke kenmerken van de tewerkstelling in Brussel. Enerzijds zijn is er de grotere aanwezigheid van administratieve zetels van ondernemingen (o.a. financiële sector) en overheid. Deze sectoren bleven in ruime mate volledig actief, onder andere door een ruim gebruik van telewerk. Anderzijds wordt het Brussels Gewest gekenmerkt door een groot aanbod aan commerciële diensten (horeca/(internationaal) toerisme/detailhandel). Deze sector werd wel in zeer belangrijke mate getroffen door de coronamaatregelen, zowel direct – sluiting/beperking van de activiteiten – als indirect – beperktere aanwezigheid van mogelijke consumenten - toeristen/pendelaars).

In figuur 11b opnieuw de evolutie in het arbeidsvolume weergegeven, maar nu naar woonplaats van de werknemer. Dit geeft een sterk verschillend beeld. Hier wordt het Brussels Hoofdstedelijk gewest (de werknemers die er wonen) initieel het hardst getroffen werd en het herstel was er het langzaamst.

Dit heeft te maken met die tweedeling van de Brusselse arbeidsmarkt, zoals hierboven geschetst. De tewerkstelling in de administratieve zetels van ondernemingen wordt in sterke mate ingevuld door werknemers van buiten het Brussels Gewest (inkomende pendel), die massaal konden overschakelen op telewerk.  De Brusselaars zelf zijn vaker werkzaam in sectoren die meer hinder ondervonden van de coronamaatregelen. Dit resulteerde in een veel groter verlies van arbeidsvolume voor inwoners van het Brussels hoofdstedelijk gewest dan voor de forenzen. Een analyse van de combinatie woon- werkplaats voor kwartaal 2020/2 leert dat het arbeidsvolume bij inwoners van Brussel die werkzaam zijn in Brussel, 16,5% lager lag dan een jaar eerder, terwijl dit bij de groep forenzen slechts 8,4% was.

Tijdelijke werkloosheid

Alle cijfers in dit hoofdstuk over tijdelijke werkloosheid vindt u ook in de RSZ publicatie over gelijkgestelde periodes, elders op onze website.

België kent een soepel systeem van tijdelijke werkloosheid, wat betekent dat ook in periodes waarin er tijdelijk geen of onvoldoende werk is, of het werk niet kan worden uitgevoerd, de werkgever de arbeidsovereenkomsten met de werknemers kan behouden, maar de uitvoering daarvan tijdelijk geheel of gedeeltelijk kan schorsen. Vanaf het tweede kwartaal van 2020 tot en met het tweede kwartaal van 2022 werd de  werkloosheid wegens overmacht (Corona, en later ook overstromingen, Oekraïne) in de kwartaalaangifte aangeduid.

Door het bestaan van deze specifieke code, zijn we in staat een goed beeld te geven van de tijdelijke werkloosheid wegens overmacht/door corona. De onderstaande grafiek laat zien dat in het tweede kwartaal van 2020 bijna 1,3 miljoen arbeidsplaatsen met tijdelijke werkloosheid wegens overmacht werden aangegeven. Na deze onmiddellijke piek, daalde het aantal arbeidsplaatsen met tijdelijke werkloosheid wegens overmacht vrijwel continu en daalde ook het gemiddeld aantal dagen tijdelijke werkloosheid per arbeidsplaats. De verschillende coronagolven die daarna nog kwamen zijn echter goed zichtbaar, met name in het vierde kwartaal van 2020 en van het vierde kwartaal van 2021 tot het eerste kwartaal van 2022.

Figuur 12 en Tabel 1 laten zien dat het arbeidsvolume in tijdelijke werkloosheid door overmacht de laatste kwartalen verder gezakt is. In de eerste coronagolf werden bijna 1,3 miljoen werknemers geconfronteerd met tijdelijke werkloosheid door overmacht; in het tweede kwartaal van vorig jaar waren dit er nog 217 duizend. Er is sprake van een daling over de hele lijn: hoe langer hoe minder werkgevers maakten gebruik van het systeem, met steeds minder werknemers en een steeds lager gemiddeld aantal dagen per kwartaal.

Ook hier zijn grote verschillen tussen sectoren waar te nemen. Figuur 13 geeft de aantallen voltijdsequivalenten in tijdelijke werkloosheid wegens overmacht naar sector weer. Figuur 14 geeft dan weer het percentage naar sector ten opzichte van het totale volume aan gewerkte en gelijkgestelde periodes.

We zien dat in de dienstverlening veel gebruik werd gemaakt van de tijdelijke werkloosheid wegens overmacht – corona. Hier zijn de coronagolven terug te zien, met de maatregelen de impact hadden op de handelszaken, horeca en reissector. In de bouw en industrie werd in het tweede kwartaal van 2020 veel gebruik gemaakt van de maatregel, maar vlakt het gebruik daarna af. In de landbouw was het gebruik van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht zowel absoluut als relatief het beperktst.

Speciale tewerkstellingstypes

Ten slotte belichten we nog enkele types van tewerkstelling die om hun bijzonderheden niet altijd goed in de standaard statistieken passen. De statistieken over de horeca vindt u hier, kwartaalstatistieken over studenten vindt u hier en de statistieken over dienstencheques vindt u hier.

Horeca

De horecasector is typisch een sector waar verschillende vormen van tewerkstelling mogelijk zijn. Werkgevers kunnen ‘gewone’ werknemers in dienst nemen, maar hebben ook verschillende mogelijkheden om flexibele arbeid in te zetten. Zo zijn er de gelegenheidsarbeiders, werd in 2015 de flexi job geïntroduceerd en zijn er relatief veel studentenjobs in de horeca.

De coronamaatregelen hebben op de verschillende types tewerkstelling een verschillende impact gehad. In figuur 15 en 16 wordt dit geïllustreerd door respectievelijk het aantal arbeidsplaatsen (het gaat om het aantal arbeidsplaatsen tijdens het kwartaal) en het arbeidsvolume in elk kwartaal vanaf 2020/1 procentueel af te zetten tegen dat in hetzelfde kwartaal in 2019.

In figuur 15 is af te lezen dat het aantal arbeidsplaatsen in het ‘gewone’ stelsel in de loop van 2020 geleidelijk daalt ten opzichte van hetzelfde kwartaal in 2019. In het 4e kwartaal van 2020 ligt het aantal arbeidsplaatsen ruim 20% onder het aantal in 2019/4. Voor de meer flexibele vormen van tewerkstelling zakt het aantal arbeidsplaatsen nog veel sterker. Voor deze flexibele arbeidsvormen is het herstel echter ook veel sterker. In het tweede kwartaal van 2022 lag het aantal arbeidsplaatsen voor studentenjobs al meer dan 20% hoger dan in 2019/2, voor flexi-jobs was de toename zelfs 36%.

Figuur 16 geeft een indicatie van de evolutie van het arbeidsvolume, uitgedrukt in het aantal uren deeltijdse tewerkstelling. Zoals bij de vorige cijfers over het arbeidsvolume, valt op dat het veel sterker de coronamaatregelen volgt dan de cijfers over aantallen arbeidsplaatsen. Voor de horecasector geldt dit allicht nog meer dan voor andere sectoren. De horecasluitingen in het voorjaar van 2020 en de winter van 2020-2021 zijn duidelijk te zien. Daarna wordt het herstel ingezet. De figuur laat ook zien dat het arbeidsvolume bij flexi- en studentenjobs in 2022 groter is dan in 2019, maar dat het arbeidsvolume in het gewone stelsel en ook in gelegenheidsarbeid daarbij achterblijft. In het tweede kwartaal van 2022 lag het respectievelijk ongeveer 15% en 23% onder het niveau van 2019/2.

Studentenarbeid

In figuur 17 wordt de evolutie van het aantal studentenjobs weergegeven in een lijn. Om de vergelijking met 2019 te maken, wordt een grijze arcering gebruikt. Het aantal studentenjobs lag in de coronaperiode aanzienlijk lager dan in de periode juist ervoor. Vanaf het tweede kwartaal van 2020 waren er minder studentenjobs dan in hetzelfde kwartaal in 2019. Over het hele jaar 2020 waren er 14,7% minder studentenjobs. Vanaf het tweede kwartaal 2021 nam het aantal studentenjobs weer toe in vergelijking met 2019. Over heel 2021 is het totaal aantal studentenjobs toegenomen met 1,3% ten opzichte van 2019. Voor 2022 zijn de cijfers nog niet helemaal volledig, maar zullen er opnieuw meer studentenjobs worden geteld.

Het totaal aantal gewerkte uren laat eenzelfde soort ontwikkeling zien, maar de afname ten opzichte van 2019 is hier kleiner. Het is zelfs zo dat, hoewel er minder studenten studentenarbeid deden,  degenen die dit wel deden, tijdens de coronaperiode gemiddeld vaker of langer werkten dan in 2019. Dit komt wellicht mede doordat in bepaalde gevallen de gepresteerde uren niet meetelden voor het contingent van 475 uren dat een student kon presteren onder de solidariteitsbijdrage.

Al in het tweede kwartaal van 2020, midden in de eerste golf, werkten studenten gemiddeld iets meer dan een jaar eerder. In de kwartalen daarna werd dit verschil steeds iets groter. Eerder schreven we al over een aantal fenomenen in de studentenarbeid in 2021: https://www.rsz.be/nieuws/2022/06/08/corona-deed-studenten-meer-werken-in-.

Dienstencheques

In de dienstenchequesector is een opvallende evolutie waar te nemen. Tot nu toe blijft de tewerkstelling in de sector achter op het niveau van voor corona. Zoals overal zagen we ook hier de grootste terugval in het tweede kwartaal van 2020. Maar waar in de meeste andere gebieden vanaf 2021 de tewerkstelling weer op of boven het niveau van 2019 ligt, blijft deze in de dienstenchequesector achter. In figuur 19 wordt de evolutie in het arbeidsvolume weergegeven in een lijn. Om de vergelijking met 2019 te maken, wordt een grijze arcering weergegeven.

Het aantal VTE dat werkzaam is in de sector ligt in 2021 nog ongeveer 4,7% lager dan in 2019. Ook in 2022 werd geen duidelijke remonte ingezet. Volgens werkgeversorganisatie Federgon moet de oorzaak hiervan niet direct gezocht worden in een nasleep van de coronaperiode, maar ligt zij eerder in een gebrek aan personeel.